Maatregelen loonbelasting

Aanpassingen werkkostenregeling

De werkkostenregeling (WKR) regelt de behandeling in de loonbelasting van vergoedingen en verstrekkingen die een werkgever aan werknemers verstrekt. Het Belastingplan bevat vier wijzigingen in de WKR.

Ten eerste wordt de vrije ruimte vergroot van 1,2 naar 1,7% van de fiscale loonsom tot een bedrag van € 400.000. Boven dat bedrag blijft de vrije ruimte 1,2%.

Ten tweede komt voor de vergoeding voor een verklaring omtrent gedrag (VOG) een gerichte vrijstelling.

De derde wijziging betreft het verlengen van het uiterste moment voor aangifte en afdracht van de eindheffing. Bij het overschrijden van de vrije ruimte is de werkgever een eindheffing verschuldigd. Deze moet nu uiterlijk met de aangifte over het eerste aangiftetijdvak van het volgende kalenderjaar worden aangegeven. Voorgesteld wordt om de termijn te verlengen tot de aangifte over het tweede aangiftetijdvak van het volgende kalenderjaar.

De vierde wijziging betreft de waarde van producten uit eigen bedrijf. De waarde van producten uit eigen bedrijf die aan werknemers worden verstrekt, wordt in sommige gevallen bepaald op het door de werkgever aan derden in rekening te brengen bedrag. Voor branche-eigen producten die worden verstrekt aan werknemers bestaat een kortingsregeling. Die bestaat uit een gerichte vrijstelling van 20% van de waarde in het economisch verkeer. Voorgesteld wordt om de waarde van de producten uit eigen bedrijf steeds te stellen op de waarde in het economisch verkeer.

Indexeren van vrijwilligersregeling

Vrijwilligers kunnen belastingvrij vergoedingen en verstrekkingen ontvangen tot een bedrag van € 170 per maand en van € 1.700 per kalenderjaar. Met ingang van 1 januari 2020 worden deze bedragen jaarlijks geïndexeerd. Het maximumbedrag per kalenderjaar zal worden afgerond op een veelvoud van € 100.

S&O-afdrachtvermindering

Voorgesteld wordt het aantal momenten waarop een S&O-verklaring kan worden aangevraagd uit te breiden van drie naar vier per jaar. Verder wordt voorgesteld om het uiterste moment van indienen van een aanvraag te stellen op de dag voorafgaand aan de periode waarop de aanvraag betrekking heeft in plaats van ten minste één maand voorafgaand aan die periode. Hierop wordt een uitzondering gemaakt voor aanvragen die betrekking hebben op de periode die ingaat op 1 januari van een kalenderjaar. Daarvoor geldt als uiterste indieningsdatum 20 december van het voorafgaande kalenderjaar.

Bijtelling elektrische auto

De bijtelling voor het privégebruik van een auto van de zaak bedraagt standaard 22% van de catalogusprijs. Voor auto’s met een nihiluitstoot geldt een korting op de bijtelling. Deze korting blijft ook na 2020 bestaan, maar wordt wel aangepast. Het deel van de catalogusprijs waarop de korting op de bijtelling van toepassing is, gaat in 2020 omlaag naar € 45.000 en in 2021 naar € 40.000. Daarna wordt dit niet meer aangepast. De korting op de bijtelling bedraagt nu 18%-punt. Dit wordt per 1 januari 2020 14%-punt. Er geldt dan een verlaagde bijtelling van 8% over een bedrag van maximaal € 45.000. Vanaf 1 januari 2026 geldt voor nieuwe elektrische auto’s van de zaak een bijtelling van 22%. Voor auto’s op waterstof geldt de verlaagde bijtelling voor de gehele catalogusprijs.

Maatregelen omzetbelasting

Laag tarief

Voor de levering of het uitlenen van fysieke boeken, dag- en weekbladen en andere periodieke uitgaven geldt het verlaagde btw-tarief. Met ingang van 1 januari 2020 geldt het verlaagde tarief ook voor digitale uitgaven. Het verlaagde btw-tarief geldt met ingang van 1 januari 2020 ook voor het verlenen van toegang tot nieuwswebsites.

Intracommunautaire transacties

De btw-regels voor grensoverschrijdende of intracommunautaire transacties worden aangepast in verband met de Richtlijn harmonisatie en vereenvoudiging intracommunautair handelsverkeer. Het gaat om:

  1. de btw-regelgeving over de voorraad die een ondernemer aanhoudt in een andere lidstaat op afroep van een hem bekende afnemer;
  2. een regeling voor zogenoemde ketentransacties waarmee wordt bepaald welke van de leveringen in die keten als de intracommunautaire levering geldt;
  3. het bewijs van het intracommunautaire vervoer van goederen naar andere lidstaten; en
  4. de status van het btw-identificatienummer.

Regeling voorraad op afroep
Een ondernemer kan goederen van de ene lidstaat naar een andere lidstaat verplaatsen om deze in dat land op voorraad te hebben. Deze verplaatsing van goederen leidt tot een fictieve intracommunautaire levering. Deze levering moet de ondernemer melden op zijn aangifte omzetbelasting en op de periodieke Opgaaf intracommunautaire prestaties. In het land van aankomst van de goederen moet de ondernemer een intracommunautaire verwerving aangeven als een met btw belaste prestatie in die lidstaat. De latere levering van de goederen aan een koper leidt tot een aangifteverplichting. Als de ondernemer vóór de fysieke overbrenging van de goederen al weet wie zijn afnemer zal zijn van de goederen die zich daar in voorraad bevinden, vervallen de registratieverplichting en de aangifteverplichting in de lidstaat waar alleen de voorraad wordt aangehouden.

Regeling ketentransacties
Met ketentransacties worden opeenvolgende leveringen tussen ondernemers van dezelfde goederen bedoeld waarbij sprake is van één intracommunautair vervoershandeling of intracommunautaire verzending. Het maakt niet uit hoeveel schakels er in de keten zitten en in hoeveel lidstaten de ondernemers zijn gevestigd of voor de btw zijn geïdentificeerd. Het vervoer of de verzending van de goederen vangt aan bij de eerste ondernemer die levert in de keten waarbij de goederen rechtstreeks gaan naar de laatste afnemer in de keten. De regeling bepaalt aan welke van de leveringen in de keten het intracommunautair vervoer of de verzending wordt toegeschreven. Alleen die levering wordt dan aangemerkt als de intracommunautaire levering. Met deze regeling wordt dubbele belastingheffing of geen belastingheffing voorkomen.

Bewijs intracommunautaire verzending of vervoer op basis van weerlegbaar vermoeden
Eén van de voorwaarden voor de toepassing van het nihiltarief voor intracommunautaire leveringen is de verzending of het vervoer van goederen vanuit een lidstaat naar een andere lidstaat. Het bewijs dat een goed de lidstaat heeft verlaten is relevant voor de toepassing van het nihiltarief. Het aantal benodigde bewijsstukken hiervoor wordt teruggebracht tot twee niet tegenstrijdige bewijsstukken. Zijn er twee niet tegenstrijdige bewijsstukken dan worden de goederen geacht vanuit het grondgebied van de lidstaat van levering te zijn verzonden of vervoerd.

Btw-identificatienummer
Op grond van arresten van het Hof van Justitie van de EU is de aanwezigheid van een juist btw-identificatienummer geen vereiste voor de toepassing van het nihiltarief. Een juist btw-identificatienummer is echter relevant om de goederen– en dienstenstroom en de afdracht van btw te kunnen volgen. Het vermelden van een juist btw-identificatienummer is nu als één van de vereisten voor de toepassing van het nihiltarief opgenomen. Ook het indienen van een juiste periodieke Opgaaf ICP wordt een voorwaarde voor het nihiltarief. Het vermelden van een juist btw-identificatienummer is inherent aan het indienen van een juiste Opgaaf ICP.

Wijzigingen belastingen van rechtsverkeer

Overdrachtsbelasting

Het tarief van de overdrachtsbelasting voor niet-woningen gaat omhoog van 6 naar 7%. Niet-woningen zijn bijvoorbeeld bedrijfsgebouwen, bedrijfsruimten en grond.

Assurantiebelasting

Er komt een vrijstelling van assurantiebelasting voor verzekeringen die de financiële verplichtingen afdekken die een werkgever heeft bij de verplichte doorbetaling van loon tijdens ziekte, bij arbeidsongeschiktheid en overlijdensuitkeringen. Ook komt er een vrijstelling voor de brede weersverzekering. Dit is een verzekering die voor landbouwers voorheen onverzekerbare weersrisico’s afdekt.

Gebruikelijkheidscriterium werkkostenregeling

De werkkostenregeling kent als uitgangspunt dat alle vergoedingen en verstrekkingen tot het loon behoren. De verstrekking van een voordeel dat kan worden toegerekend aan de dienstbetrekking, behoort in beginsel tot het loon, ook als het niet als beloningsvoordeel wordt ervaren. De werkkostenregeling kent een vrije ruimte van 1,2% van de fiscale loonsom. De werkgever kan vergoedingen en verstrekkingen aanwijzen als eindheffingsbestanddeel, voor zover aan het gebruikelijkheidscriterium is voldaan. De wet geeft geen definitie van het gebruikelijkheidscriterium. Bij het aanwijzen als eindheffingsbestanddeel is de loonheffing voor rekening van de werkgever, voor zover de vrije ruimte wordt overschreden.

De inspecteur moet, als hij van mening is dat vergoedingen of verstrekkingen niet als eindheffingsbestanddeel zijn aan te merken, feiten en omstandigheden stellen die dat standpunt kunnen dragen. Als de werkgever het standpunt van de inspecteur betwist, moet de inspecteur de door hem aangevoerde feiten en omstandigheden aannemelijk maken. Volgens de Hoge Raad heeft de inspecteur niet aan deze stelplicht voldaan door alleen te verwijzen naar de door de Belastingdienst gehanteerde doelmatigheidstoets van € 2.400 per werknemer per jaar.

De totstandkomingsgeschiedenis van de werkkostenregeling biedt weinig aanknopingspunten voor de wijze waarop de inspecteur aan zijn stelplicht kan voldoen. Voor de hand ligt om vergelijkingen te maken met de toepassing van de werkkostenregeling voor andere werknemers van dezelfde werkgever, voor collega’s in dezelfde functiecategorie als de werknemer en voor werknemers bij andere werkgevers.

Hof Amsterdam was van oordeel dat de verstrekking van een groot pakket aandelen aan een selecte groep werknemers niet aan het gebruikelijkheidscriterium voldeed. De toekenning van aandelen had geen betrekking op de vergoeding van werkkosten die door een werknemer daadwerkelijk waren gemaakt, aldus het hof. Anders dan het hof meende, is de reikwijdte van de werkkostenregeling niet beperkt tot vergoedingen en verstrekkingen die een zuiver zakelijk of een gemengd karakter hebben. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd en de zaak verwezen naar Hof Den Haag.

Staatssecretaris verruimt youngtimerregeling niet

Leden van de Tweede Kamer hebben de staatssecretaris van Financiën gevraagd om de zogenaamde youngtimerregeling toe te passen op elektrische auto's van vijf jaar en ouder. De youngtimerregeling geldt voor auto’s van de zaak die ouder zijn dan 15 jaar. Voor deze auto’s bedraagt de bijtelling voor privégebruik 35% van de waarde in het economische verkeer. Deze afwijkende bijtellingsregeling is niet bedoeld om een fiscaal voordeel te bieden aan oudere auto’s van de zaak. Enerzijds houdt de regeling rekening met het lagere voordeel van de terbeschikkingstelling van een oudere en afgeschreven auto. Anderzijds houdt de regeling rekening met de mogelijkheid dat de waarde van de auto hoger is dan de oorspronkelijke cataloguswaarde, zoals dat bij in goede staat verkerende klassiekers voorkomt.

Het verlagen van de leeftijdsgrens van de youngtimerregeling voor elektrische auto’s naar vijf jaar zou de export van deze auto’s moeten beperken. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland heeft de export van elektrische personenauto’s geanalyseerd. Van de in 2013 in Nederland nieuw aangeschafte elektrische personenauto’s is 23% inmiddels geëxporteerd. De export betreft met name elektrische auto’s uit het duurdere segment. Goedkopere gebruikte elektrische auto’s worden geïmporteerd. Per saldo zijn in de afgelopen jaren ongeveer evenveel elektrische auto’s geïmporteerd als geëxporteerd.

De staatssecretaris ziet niets in de voorgestelde maatregel, omdat deze geen effect heeft op de particuliere markt, terwijl gebruikte elektrische auto’s juist hun weg naar de particulier moeten vinden. Om de ontwikkeling van een tweedehandsmarkt voor elektrische auto’s voor particulieren te stimuleren denkt het kabinet aan het vergoeden van laadtegoed, een aanschafsubsidie of een batterijgarantie.

Aanmelding nieuwe KOR

De omzetbelasting kent een bijzondere regeling voor kleine ondernemers, de KOR. De huidige regeling geldt alleen voor natuurlijke personen, die na aftrek van voorbelasting niet meer dan € 1.883 aan btw verschuldigd zijn. Zij hebben recht op een vermindering van de te betalen btw ter grootte van de verschuldigde btw tot een maximum van € 1.345. De ondernemer, die op basis van deze regeling geen btw verschuldigd is, kan de inspecteur verzoeken om ontheffing van administratieve en factureringsverplichtingen. De ondernemer vermeldt dan geen btw op zijn facturen en heeft geen recht op aftrek van voorbelasting.

Met ingang van 1 januari 2020 geldt een nieuwe KOR in de vorm van een omzetgerelateerde vrijstellingsregeling. De nieuwe KOR kent een omzetgrens van € 20.000 en geldt voor alle kleine ondernemers, ongeacht de rechtsvorm. Het gaat om de omzet van in Nederland belastbare leveringen en diensten, ongeacht het tarief en ongeacht verlegging van de heffing naar de afnemer.

Ondernemers die voor toepassing van de nieuwe KOR kiezen, hoeven geen btw-aangifte te doen en zijn vrijgesteld van administratieve verplichtingen met betrekking tot verrichte leveringen en diensten in Nederland. Wel gelden administratieve verplichtingen en kan de KOR-ondernemer btw-aangifte moeten doen als de heffing van btw naar hem is verlegd. Net als de huidige KOR geldt de nieuwe KOR alleen voor in Nederland gevestigde ondernemers of vaste inrichtingen. De nieuwe KOR geldt niet voor de levering van onroerende zaken die door de ondernemer in zijn bedrijf zijn gebruikt. Wanneer een ondernemer, die gebruik maakt van de nieuwe KOR in een kalenderjaar boven de omzetgrens uitkomt, voldoet hij niet meer aan de voorwaarden en is vanaf dat moment de vrijstelling niet meer van toepassing. Dat betekent dat de normale btw-regels gelden en dat de ondernemer verplicht is om btw-aangifte te doen.

De keuze om de nieuwe KOR toe te passen geldt in beginsel voor onbepaalde tijd. De ondernemer kan de vrijstelling opzeggen nadat hij deze ten minste drie jaar heeft toegepast. Na opzegging duurt het drie jaar voordat de ondernemer in aanmerking komt voor hernieuwde toepassing van de vrijstelling. Een ondernemer, die verwacht in 2020 de omzetgrens van € 20.000 niet te overschrijden en die de vrijstellingsregeling wil toepassen, moet zijn keuze meedelen aan de inspecteur door het indienen van een daartoe bestemd formulier. Dat kan vanaf 1 juni 2019. Voor toepassing van de vrijstelling vanaf 1 januari 2020 moet de ondernemer zijn keuze uiterlijk op 20 november 2019 hebben gemeld. Het formulier is te vinden is op de website van de Belastingdienst.

Ondernemers, die onder huidige regeling ontheffing van administratieve verplichtingen hebben, hoeven zich niet aan te melden voor de nieuwe KOR. Zij worden daar automatisch in opgenomen.

Herziening btw en KOR
Ondernemers die recent hebben geïnvesteerd in bedrijfsmiddelen en vanaf 1 januari 2020 gebruik willen maken van de nieuwe KOR, moeten rekening houden met herziening van de in het verleden gedane aftrek van voorbelasting. Vanaf 1 januari 2020 worden de bedrijfsmiddelen uitsluitend gebruikt voor vrijgestelde prestaties. De herzieningstermijn voor onroerende zaken bedraagt negen jaar na het jaar van ingebruikname. Voor roerende zaken bedraagt de herzieningstermijn vier jaar na het jaar van ingebruikname. De herziening blijft achterwege als het bedrag van de herziene btw lager is dan € 500.

Wie alleen btw-ondernemer is vanwege de exploitatie van zonnepanelen, moet zich afvragen of het gunstig is om gebruik te maken van de nieuwe KOR wanneer de zonnepanelen zijn aangeschaft in 2016 of later. De herzieningsperiode voor deze panelen is nog niet verstreken.

Aanpassing BPM per 1 juli 2020

De BPM, de belasting van personenauto’s en motorfietsen, wordt geheven aan de hand van de CO2-uitstoot van het betreffende voertuig. Sinds 1 september 2018 moeten nieuwe auto’s in de Europese Unie worden getest met de WLTP-methode. Deze methode vervangt de verouderde NEDC-methode. Voor de berekening van de verschuldigde BPM wordt echter nog steeds uitgegaan van de CO2-uitstoot volgens de NEDC-methode. Uit onderzoek is gebleken dat de CO2-uitstoot van personenauto’s volgens de WLTP-methode gemiddeld hoger is dan volgens de NEDC. Het kabinet heeft toegezegd dat de BPM-opbrengst niet zal stijgen als gevolg van de wijziging van testmethode. De veranderde testmethode maakt auto’s immers niet minder zuinig.

Vanaf 2021 mag de gemiddelde CO2-uitstoot van nieuwe personenauto’s niet hoger zijn dan 95 gram per kilometer. Dat is een Europese norm, gebaseerd op de NEDC-methode. Daarom krijgen alle WLTP-geteste auto’s tot en met 2021 ook een CO2-uitstoot conform de NEDC. Dat kan een berekende waarde zijn of een testwaarde.

In de Wet Overige fiscale maatregelen 2017 is geregeld dat de NEDC CO2-uitstoot van WLTP- auto’s gebruikt kan worden voor de heffing van BPM. Dat is een tijdelijke oplossing totdat een op WLTP-testresultaten gebaseerde tarieftabel beschikbaar is. Uit onderzoek van TNO blijkt dat de NEDC CO2-uitstoot van WLTP-auto’s hoger is dan verwacht. Dat zou leiden tot een stijging van de BPM. Het verschil in CO2-uitstoot kan worden verklaard doordat de nieuwe WLTP-auto’s gemiddeld zwaarder zijn en over meer motorvermogen beschikken dan hun NEDC-voorgangers.

Uit de onderzoeksresultaten van TNO maakt het kabinet op dat er voldoende inzicht is in de CO2-uitstoot van WLTP-auto’s om de tarieven van de BPM zodanig vast te stellen dat de gevolgen van de WLTP-omzetting voor de opbrengst van de BPM beperkt zijn. Omdat omzetting per 1 januari 2020 voor de autobranche te vroeg komt, kiest het kabinet ervoor om de nieuwe BPM-tarieftabel op te nemen in het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2020. De inwerkingtredingsdatum wordt 1 juli 2020. Dit betekent dat tot en met 30 juni 2020 de NEDC CO2-uitstoot de heffingsgrondslag blijft van de BPM.

Bedragen kinderopvangtoeslag 2020

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een ontwerpbesluit gepubliceerd met geïndexeerde bedragen voor de kinderopvangtoeslag per 2020.

  • De maximum uurprijs voor dagopvang stijgt van € 8,02 naar € 8,17.
  • De maximum uurprijs voor buitenschoolse opvang stijgt van € 6,89 naar € 7,02.
  • De maximum uurprijs voor gastouderopvang gaat omhoog van € 6,15 naar € 6,27.

De kinderopvangtoeslag voor het eerste kind bedraagt voor ouders met de laagste inkomens 96%. Het bijdragepercentage voor het eerste kind daalt met het stijgen van het inkomen tot 33,33%. In 2020 gebeurt dat bij een toetsingsinkomen van € 126.832. In 2019 gebeurt dat bij een inkomen van € 123.920.

Beperking duur alimentatie

De Eerste Kamer heeft onlangs een wetsvoorstel aangenomen dat de duur van de partneralimentatie beperkt tot de helft van de duur van het huwelijk. Er geldt een maximumduur van vijf jaar. Op deze duur zijn twee uitzonderingen. De eerste uitzondering betreft langdurige huwelijken. De tweede uitzondering betreft huwelijken met jonge kinderen.

Bij huwelijken, die langer dan 15 jaar hebben geduurd, geldt een maximale duur van de partneralimentatie van tien jaar als de alimentatiegerechtigde maximaal tien jaar jonger is dan de AOW-leeftijd. Deze regeling geldt gedurende zeven jaar ook voor alimentatiegerechtigden van 50 jaar en ouder, mits het huwelijk langer dan 15 jaar heeft geduurd.

Zijn er kinderen jonger dan 12 jaar betrokken bij de echtscheiding dan bedraagt de duur van de partneralimentatie maximaal 12 jaar.

Parkeerbelasting verschuldigd bij stilstaan om te bellen

De Gemeentewet staat toe dat gemeenten parkeerbelasting heffen. Het begrip parkeren houdt in het gedurende een aaneengesloten periode laten staan van een voertuig voor een ander doel dan het onmiddellijk in- en uitstappen van personen of het onmiddellijk laden en lossen van zaken.

Volgens Hof Amsterdam betekent dit dat het stilzetten van een auto om een telefoongesprek te voeren op een parkeerplaats onder het begrip parkeren valt. Dat geldt ook als dat telefoongesprek en dus het stil staan van de auto slechts korte tijd heeft geduurd. Het hof begrijpt dat de automobilist, aan wie vanwege het voeren van een telefoongesprek een naheffingsaanslag parkeerbelasting is opgelegd, dit onredelijk vindt. De vraag of het onredelijk is parkeerbelasting te heffen in deze situatie staat niet aan de belastingrechter ter beoordeling.