Procedure massaal bezwaar plus box 3 gestart

De staatssecretaris van Financiën is een procedure massaal bezwaar plus gestart voor mensen die geen bezwaar hebben gemaakt tegen hun aanslagen in box 3 voor de kalenderjaren 2017 tot en met 2020. Het betreffende besluit is in de Staatscourant geplaatst.

In de procedure massaal bezwaar plus wordt een rechtsvraag geformuleerd, die aan de rechter wordt voorgelegd. Uit de ingediende verzoeken om ambtshalve vermindering en bezwaarschriften tegen de afwijzing daarvan worden een of meer zaken geselecteerd waarover zal worden geprocedeerd. De rest van de verzoeken en bezwaren wordt aangehouden en na afloop van de procedure met één collectieve beslissing afgedaan. De rechtsvraag voor deze procedure is of niet-bezwaarmakers een beroep kunnen doen op het Kerstarrest van de Hoge Raad van 24 december 2021. In de aanwijzing massaal bezwaar plus zijn meerdere deelvragen opgenomen, die niet aan de orde zijn geweest in het arrest waarin de Hoge Raad heeft geoordeeld dat niet-bezwaarmakers geen recht hebben op rechtsherstel. In de Uitvoeringsregeling Inkomstenbelasting staat namelijk dat geen ambtshalve vermindering wordt verleend op grond van later gewezen jurisprudentie. De staatssecretaris heeft overigens de bevoegdheid om hiervan af te wijken.

Een van de deelvragen is of deze bepaling moet wijken vanwege de Grondwet, internationale verdragen, Europees recht of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Die vraag geldt ook voor zover de staatssecretaris heeft besloten geen gebruik te maken van de bevoegdheid om af te wijken van deze bepaling.

Een andere deelvraag is of de staatssecretaris in een podcast het in rechte te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat ook niet-bezwaarmakers in aanmerking komen voor rechtsherstel.

Verkorting periode loondoorbetaling bij ziekte AOW-gerechtigde werknemers

De Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd is met ingang van 1 januari 2016 in werking getreden. De wet regelt een lichter arbeidsrechtelijk regime voor werknemers die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt. Volgens deze wet is de periode van verplichte loondoorbetaling bij ziekte van een AOW-gerechtigde werknemer zes weken. Gedurende een overgangsperiode geldt een duur van 13 weken in plaats van zes weken voor de verplichte loondoorbetaling. De bedoeling van de overgangsregeling is het voorkomen van verdringing van oudere werknemers door AOW-gerechtigde werknemers. Dit overgangsrecht wordt bij Koninklijk Besluit beëindigd na de evaluatie van de wet, tenzij uit de evaluatie blijkt dat er verdringing plaatsvindt. De evaluatie heeft in 2020 plaatsgehad. Uit het evaluatieonderzoek is niet gebleken dat het verlichte arbeidsrechtelijke regime voor AOW-gerechtigde werknemers leidt tot verdringing van werknemers die de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt.

Aanvankelijk zou de termijn van loondoorbetaling per 1 april 2021 worden teruggebracht van 13 naar zes weken. De Ziektewet kent een vergelijkbare regeling voor AOW-gerechtigde werknemers voor wie geen recht op loondoorbetaling bij ziekte door de werkgever bestaat. Uitvoeringstechnisch was die datum niet haalbaar voor het UWV. Inmiddels is het overgangsregime in de Ziektewet voor bestaande ziektegevallen gewijzigd. De minister van SZW heeft nu een ontwerpbesluit voorgelegd aan de Tweede en Eerste Kamer, waarin is opgenomen dat de overgangsregeling in de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd per 1 juli 2023 wordt beëindigd.

Voor AOW-gerechtigde werknemers, die op 1 juli 2023 ziek zien, blijft de termijn van 13 weken gelden. Voor ziektegevallen, die na die datum ontstaan, gaat de termijn van zes weken gelden.

Aanpassing STAP-budget

De minister van SZW heeft de regeling STAP-budget aangepast om misbruik en oneigenlijk gebruik te voorkomen. Opleiders moeten verklaren dat de door hen opgevoerde scholingsactiviteiten voldoen aan de voorwaarden van de regeling. Er geldt een begrenzing van 300 toekenningen per opleiding van één opleider per kalenderjaar. Na iedere aanvraagperiode worden de gekozen scholingsactiviteiten, het aantal subsidies en het totale subsidiebedrag per scholingsactiviteit openbaar gemaakt. Er wordt voortaan vooraf gecontroleerd of opleidingen van opleiders met een keurmerk voldoen aan de voorwaarden van STAP. De minister van SZW heeft de bevoegdheid om opleidingen en opleiders bij misbruik uit te sluiten van het STAP-budget.

Zoals eerder aangekondigd kan vanaf 28 februari het STAP-budget worden aangevraagd.

Per 1 mei 2023 wordt de scholingsdefinitie aangepast. Alleen scholing met een vooraf vastgesteld programma, waaraan een docent is verbonden en waarbij de opgedane kennis en vaardigheden worden getoetst, komen dan nog voor het STAP-budget in aanmerking.

UBO-register wordt minder toegankelijk door uitspraak Hof van Justitie EU

De vierde Europese anti-witwasrichtlijn schrijft voor dat de lidstaten van de EU gegevens van de uiteindelijk belanghebbenden (UBO’s) van vennootschappen in een register moeten opslaan. De gegevens in dat register moeten toegankelijk zijn voor:

  1. de bevoegde autoriteiten en Financial Intelligence Units (FIUs);
  2. meldingsplichtige instellingen voor het verplichte cliëntenonderzoek;
  3. personen en organisaties, die een legitiem belang kunnen aantonen.

In de vijfde anti-witwasrichtlijn is de laatste bepaling verruimd tot iedereen. Het Hof van Justitie EU heeft onlangs in een zaak over het Luxemburgse UBO-register geoordeeld dat die verruiming te ver gaat.

De minister van Financiën heeft in een brief aan de Tweede Kamer uiteengezet wat de gevolgen zijn van deze uitspraak voor het Nederlandse UBO-register. De Handelsregisterwet 2007 zal worden aangepast. Daarin is nu bepaald dat iedereen de volgende informatie van een UBO kan inzien: naam, geboortemaand en -jaar, nationaliteit, woonstaat en de aard en omvang van het gehouden belang.

De aangekondigde aanpassing houdt in dat de toegang tot gegevens beperkt wordt zoals hiervoor beschreven, dus tot personen en organisaties, die een legitiem belang kunnen aantonen. De tijdelijk stopgezette informatieverstrekking aan bevoegde autoriteiten en de FIU en meldingsplichtige instellingen wordt zo snel als mogelijk hersteld.

Onderzocht wordt op welke wijze personen en organisaties, die een legitiem belang kunnen aantonen, toegang tot UBO-informatie krijgen en hoe deze groep geïdentificeerd kan worden. Er wordt gedacht aan een lijst met objectieve indicatoren, aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of sprake is van een legitiem belang.

Kamervragen over registratie van hypotheekgegevens

De minister van Financiën heeft Kamervragen beantwoord over de registratie van hypotheekgegevens door het Bureau Kredietregistratie (BKR). Op dit moment registreert het BKR hypotheken pas bij betalingsachterstanden van drie maanden of meer. Het BKR wil dat registratie bij het aangaan van woninghypotheken voor specifieke doelgroepen verplicht wordt. Het gaat dan om startersleningen, maatwerkleningen en energiebespaarhypotheken. Het BKR is een privaatrechtelijke stichting en geen onderdeel van de overheid. Het ministerie van Financiën heeft een wetsvoorstel in voorbereiding over kredietregistratie. Dat wetsvoorstel omvat meer publieke waarborgen voor gegevensverwerking bij kredietregistratie en regelt welke overeenkomsten worden geregistreerd. Kredietregistratie wordt een wettelijke taak met overeenkomstige bevoegdheden voor de minister van Financiën. Dit wetsvoorstel zal begin 2023 ter consultatie worden gelegd.

De minister ziet op dit moment geen reden om hypotheken voor de eigen woning altijd te registreren.

Rechtsherstel box 3 op basis van werkelijk behaald rendement

In een procedure voor Hof Den Bosch was de belastingheffing over het inkomen in box 3 voor het jaar 2017 in geschil. Het vermogen van de belanghebbende was ontstaan door een in een eerder jaar ontvangen letselschade-uitkering. De belanghebbende meende dat zijn inkomen in box 3 nihil bedroeg omdat de letselschade-uitkering was vrijgesteld van belastingheffing. De Belastingdienst legde de aanslag IB 2017 op naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 47.811.

Het hof oordeelde als volgt. Al het vermogen van een natuurlijke persoon, voor zover dat niet in box 1 of in box 2 van de inkomstenbelasting valt, behoort in beginsel tot de rendementsgrondslag van box 3. Dat geldt ook voor een ontvangen letselschade-uitkering, aangezien dergelijk vermogen door de wetgever niet is aangemerkt als een vrijgestelde bezitting. De herkomst van vermogen is niet van belang voor de vraag of het tot de rendementsgrondslag behoort. Evenmin is van belang of vermogen al dan niet vrij besteedbaar is.

Vervolgens was aan de orde of de belanghebbende recht had op rechtsherstel, gelet op het kerstarrest van de Hoge Raad. De wijze waarop de Belastingdienst rekening houdt met het kerstarrest is neergelegd in het Besluit rechtsherstel. Toepassing van dit besluit zou in dit geval niet leiden tot een vermindering van de aanslag omdat het voordeel uit sparen en beleggen dan op een hoger bedrag zou worden vastgesteld. Het hof heeft compensatie geboden in afwijking van het Besluit rechtsherstel door aansluiting te zoeken bij het werkelijk behaalde rendement. Dat is vastgesteld op € 36.000. Het hof heeft de aanslag dienovereenkomstig verminderd.

Maatschap, die dak van woning verhuurt, is geen ondernemer

Voor de omzetbelasting is iedereen die een bedrijf zelfstandig uitoefent ondernemer. Een ondernemer is iemand die een economische activiteit verricht, ongeacht het oogmerk of het resultaat daarvan. Economische activiteiten zijn leveringen van goederen of het verrichten van diensten onder bezwarende titel, waarbij tussen de prestatie en de ontvangen vergoeding een rechtstreeks verband bestaat.

Een echtpaar ging een samenwerkingsverband aan in de vorm van een maatschap. De maatschap heeft als doel het beleggen in onroerende zaken. Het echtpaar heeft op de dag van oprichting van de maatschap een perceel bouwgrond gekocht, waarop zij een woning hebben laten bouwen. De maatschap verhuurt het dak van de woning inclusief btw aan de vrouw voor het plaatsen en exploiteren van zonnepanelen. De zonnepanelen zijn op de dag van aanvang van de verhuur op het dak van de woning geplaatst. De installateur heeft een factuur uitgereikt aan het echtpaar.

De maatschap heeft aangiften omzetbelasting gedaan waarin is verzocht om teruggaven van omzetbelasting met betrekking tot de bouw van het dak en de aanschaf en installatie van de zonnepanelen. Aanvankelijk is de gevraagde teruggaaf verleend. Vervolgens zijn naheffingsaanslagen opgelegd omdat belaste verhuur van het dak niet mogelijk is. Daardoor bestaat volgens de Belastingdienst geen recht op aftrek van voorbelasting.

Volgens de maatschap is de verhuur van een gedeelte van het dak aan één van haar maten een economische activiteit. Tussen de verhuur van het dak en de betaling van de huur bestaat volgens de maatschap een rechtstreeks verband, ook al is de huuropbrengst gering in vergelijking met de investering.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de maatschap niet aannemelijk gemaakt dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen de verhuur van het dak en de verschuldigde huur. De rechtbank volgt de opvatting van de Belastingdienst dat de verhuur van het dak in dit geval afwijkt van andere gevallen waarin een dak wordt verhuurd voor de exploitatie van zonnepanelen. De rechtbank wijst op het feit dat het dak van de woning wordt verhuurd aan één van de maten en dat de maatschap geen activiteiten verricht aan een ander dan haar maten. Ten aanzien van de huurprijs van € 135 inclusief btw is niet aannemelijk dat dit een gebruikelijke vergoeding is voor de verhuur van het dak voor de exploitatie van zonnepanelen. De terugverdientijd van de kosten van de bouw van het dak bij een dergelijke huur bedraagt ruim 1.350 jaar. Dat is een aanwijzing dat geen sprake is van een economische activiteit. De maatschap heeft geen recht op aftrek van voorbelasting.

Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een rechtstreeks verband tussen de bouw van het dak en de verhuur daarvan ontbreekt. Ook al om die reden heeft de maatschap geen recht op aftrek van voorbelasting.

Willekeurige afschrijving bedrijfsmiddelen 2023

De regeling voor willekeurige afschrijving is tijdelijk verruimd voor aangewezen nieuwe bedrijfsmiddelen. Deze verruiming geldt zowel voor de vennootschapsbelasting als voor de inkomstenbelasting. De regeling houdt in dat in 2023 tot 50% van de aanschaffings- of voortbrengingskosten willekeurig mag worden afgeschreven. De bedrijfsmiddelen moeten voor 1 januari 2026 in gebruik zijn genomen. De regeling geldt alleen voor bedrijfsmiddelen waarvoor de verplichting tot aanschaffing in 2023 is aangegaan of waarvan de voortbrengingskosten in 2023 zijn gemaakt. De willekeurige afschrijving geldt eenmalig. Over de na de willekeurige afschrijving resterende boekwaarde dient in de volgende jaren regulier afgeschreven te worden.

De volgende bedrijfsmiddelen zijn uitgezonderd van de regeling willekeurige afschrijving:

  • gebouwen;
  • schepen;
  • vliegtuigen;
  • bromfietsen en motorrijwielen;
  • personenauto’s, die niet zijn bestemd voor het beroepsvervoer over de weg, tenzij uit het kentekenregister blijkt dat de CO2-uitstoot 0 g/km bedraagt;
  • immateriële activa;
  • dieren;
  • voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen en paden;
  • bedrijfsmiddelen, die zijn bestemd om ter beschikking te worden gesteld aan derden. N.B. Deze uitzondering geldt niet voor bedrijfsmiddelen, die zijn bestemd om voor korte duur te worden verhuurd aan opeenvolgende huurders; en
  • bedrijfsmiddelen, waarop willekeurig wordt afgeschreven, bijvoorbeeld met toepassing van de VAMIL.

Belastingrente verschuldigd over vermindering box 3-heffing

In een procedure voor Hof Arnhem-Leeuwarden was in geschil of de Belastingdienst rente moest vergoeden over terugbetalingen van de box 3-heffing over de jaren 2017 en 2018. De inspecteur had naar aanleiding van het kerstarrest van de Hoge Raad de opgelegde aanslagen IB/PVV 2017 en 2018 verminderd. Op grond van de wettelijke regeling wordt bij een vermindering van de aanslag geen belastingrente vergoed.

Het hof verwijst naar jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Het EHRM heeft in een aantal gevallen, ondanks het ontbreken van een nationale regeling op grond waarvan de belanghebbende recht zou hebben op een rentevergoeding, toch een genoegdoening toegekend. Het hof leidt daaruit af dat een rentevergoeding op zijn plaats is die aansluit bij de nationale wetgeving.

In deze procedure was niet in geschil dat de box 3-heffing in strijd met het Europese Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) is geheven. De belanghebbende heeft daarom recht op een passende vergoeding voor het als gevolg van de onverschuldigde betaling van belasting geleden verlies. Volgens het hof voldoet de rentevoet van de belastingrente aan het vereiste van een billijke genoegdoening. Naar het oordeel van het hof moet belastingrente worden vergoed over het tijdvak dat aanvangt op de dag na de betaling van de onverschuldigde box 3-heffing en dat eindigt op de dag voor de dag van de terugbetaling.

Eenzijdig wijzigingsbeding

Een werkgever kan met een beroep op een schriftelijk wijzigingsbeding een in de arbeidsovereenkomst voorkomende arbeidsvoorwaarde wijzigen. Dat kan alleen bij een zo zwaarwegend belang dat het belang van de werknemer, dat door de wijziging wordt geschaad, daarvoor moet wijken. De belangenafweging vindt plaats naar redelijkheid en billijkheid.

Een pensioenreglement bevatte een eenzijdig wijzigingsbeding. Op grond daarvan mocht de werkgever de regeling veranderen of stoppen indien sprake is van ingrijpende wijzigingen van omstandigheden of een zwaarwegend belang. De vraag, die aan de kantonrechter was voorgelegd, was of de werkgever met een beroep op het wijzigingsbeding de bestaande middelloonregeling mocht wijzigen in een andere pensioenregeling bij de expiratie van het oude pensioencontract. Een oudere werknemer verzette zich daartegen.

De kantonrechter moest beoordelen of de belangen van de werkgever bij wijziging van de pensioenregeling opwegen tegen het belang van de werknemer bij behoud van de middelloonregeling tot aan de pensioengerechtigde leeftijd of in ieder geval zo lang mogelijk. Daartoe is niet voldoende dat het de bedoeling is dat de Pensioenwet wordt gewijzigd. De kantonrechter vond begrijpelijk dat de werkgever daarop heeft willen anticiperen, maar ook dat de werkgever rekening moest houden met de specifieke situatie van werknemers die dichtbij de pensioengerechtigde leeftijd zitten. Het belang van de werknemer bij behoud van de pensioenregeling is gelegen in zekerheid ten opzichte van onzekerheid. Van belang vond de kantonrechter dat niet vaststond dat de werknemer er door de nieuwe beschikbare premieregeling er niet op achteruit zou gaan ten opzichte van de gegarandeerde pensioenuitkering onder de middelloonregeling.

De conclusie van de kantonrechter is dat het belang van de werkgever bij wijziging van de pensioenregeling niet zwaarder weegt dan het belang van de werknemer bij het behoud van de oude regeling. De kantonrechter hechtte belang aan het ontbreken van enige vorm van compensatie van de werknemer voor de onzekerheid en risico’s van de nieuwe regeling.