Bijzonder uitstel van betaling en voorlopige aanslag 2022

In verband met de coronacrisis geldt voor ondernemers met betalingsproblemen de mogelijkheid van bijzonder uitstel van betaling van belastingen. Het bijzonder uitstel geldt tot 1 april 2022. Dat houdt in, dat alle belastingen waarvoor een ondernemer bijzonder uitstel heeft verkregen en waarvan de uiterste betaaldatum vóór 1 april 2022 ligt, voorlopig niet betaald hoeven te worden. Na afloop van het bijzonder uitstel geldt een betalingsregeling. Volgens deze regeling kunnen ondernemers de opgebouwde belastingschuld in 60 maanden aflossen, ingaande op 1 oktober 2022.

Vanaf 1 april 2022 moeten ondernemers voldoen aan alle nieuwe betalingsverplichtingen.

Voorlopige aanslagen 2022

Voorlopige aanslagen inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting 2022 vallen onder de regeling bijzonder uitstel. Voor ondernemers die hebben aangegeven de voorlopige aanslag in termijnen te betalen en die bijzonder uitstel van betaling hebben tot 1 april geldt dat het gehele bedrag van de voorlopige aanslag 2022 in het bijzonder uitstel valt. De termijnen van april tot en met december 2022 worden opgenomen in de betalingsregeling, die op 1 oktober 2022 van start gaat.

Wanneer ontstaat door verbouwing een nieuw pand?

De levering van een nieuw gebouwde onroerende zaak is belast met omzetbelasting. De levering van bestaande onroerende zaken is in beginsel vrijgesteld van omzetbelasting en belast met overdrachtsbelasting. Een bestaande onroerende zaak kan door verbouwing veranderen in een nieuwe onroerende zaak, waardoor omzetbelasting is verschuldigd bij de levering daarvan. Over de vraag wanneer verbouwing tot een nieuwe onroerende zaak leidt, bestaat onduidelijkheid. De jurisprudentie, die daarover is gewezen, is niet eenduidig. In de hoop aan de bestaande onduidelijkheid een einde te maken heeft de rechtbank Zeeland-West Brabant prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad.

De rechtbank wil weten aan de hand van welke criteria moet worden beoordeeld of na werkzaamheden aan een onroerende zaak ‘in wezen nieuwbouw’ is gerealiseerd. Dient die beoordeling plaats te vinden aan de hand van criteria als:

  • wijzigingen in de bouwkundige identiteit of de uiterlijke herkenbaarheid;
  • wijzigingen in de bouwkundige constructie;
  • wijzigingen in de functie in de zin van aanwendingsmogelijkheden;
  • de grootte van de gedane investeringen en/of de door verbouwing gerealiseerde meerwaarde, of aan de hand van andere criteria?

De rechtbank wil verder weten welke van de hiervoor genoemde criteria als noodzakelijke voorwaarden voor ‘in wezen nieuwbouw’ moeten worden aangemerkt en welk gewicht aan deze criteria moet worden toegekend.

De rechtbank heeft deze vragen gesteld in een procedure die betrekking heeft op een voormalig kantoorpand, dat is verbouwd tot hotel. De kosten van de verbouwing waren hoger dan de voor het kantoorpand betaalde koopsom.

Regeling NOW-6 gepubliceerd

De minister van SZW heeft de regeling NOW-6 gepubliceerd. Deze regeling biedt werkgevers ondersteuning in de loonkosten van het eerste kwartaal van 2022 wanneer zij worden geconfronteerd met een omzetverlies van 20% of meer. De maximale subsidie wordt bereikt bij een omzetverlies van 90%. Dit percentage geldt overigens ook met terugwerkende kracht voor de NOW-5. Het deel van de loonsom, dat vergoed wordt, bedraagt 85%. De loonsom mag in het subsidietijdvak maximaal 15% dalen zonder gevolgen voor de subsidie. Het in aanmerking te nemen loon van een werknemer bedraagt maximaal tweemaal het maximum dagloon. Ondernemers, die gebruik willen maken van de NOW-6, dienen uiterlijk 1 oktober 2021 te zijn gestart. Wel moet sprake zijn van ten minste één maand referentieomzet in de periode van juli tot en met oktober 2021.

Ten opzichte van de voorgaande NOW-regelingen is het begrip ‘overname’ uitgebreid met een zuivere aandelentransactie. Door deze wijziging kan ook in het geval van een zuivere aandelentransactie gebruik worden gemaakt van de startersmethodiek. Deze wijziging geldt ook voor de NOW-2 tot en met de NOW-5.

De forfaitaire opslag bedraagt 30% in plaats van 40%, zoals tot en met de NOW-5 het geval was. De verlaging van de forfaitaire opslag hangt samen met een verandering van de registratie van de loonsom in de polisadministratie van het UWV per 1 januari 2022.

Subsidieregeling STAP-budget

Met ingang van 1 maart 2022 is de subsidieregeling STAP-budget van kracht. De subsidieregeling vervangt de inmiddels vervallen aftrek voor scholing in de inkomstenbelasting. Op grond van deze regeling kan iedereen met een band met de Nederlandse arbeidsmarkt jaarlijks subsidie aanvragen voor het volgen van scholing.

Het STAP-budget geldt voor iedereen, die op het moment van de aanvraag:

  • ten minste 18 jaar oud is, maar de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt;
  • (familielid van een) burger is van de EU; en
  • in de periode van twee jaar en drie maanden tot drie maanden voorafgaand aan de aanvraag ten minste zes maanden verzekerd is voor de volksverzekeringen.

De scholingsactiviteiten moeten aan een aantal voorwaarden voldoen om voor subsidie in aanmerking te komen. Het gaat om:

  • scholing, die wordt aangeboden door opleiders die erkend zijn door het ministerie van OCW;
  • branche- en sectorerkende opleidingen en trainingen;
  • opleidingen en trainingen, die worden gegeven door opleiders met een NRTO-keurmerk;
  • scholing die leidt tot een door het Nederlands Kwalificatieraamwerk NLQF ingeschaalde kwalificatie of diploma dat is opgenomen in het NLQF-register.

Er komt een scholingsregister, waarin alle scholingsactiviteiten zijn opgenomen waarvoor STAP kan worden aangevraagd. De subsidie is gelijk aan de kosten van de scholing met een maximum van € 1.000 per jaar. Er kan per jaar voor één scholingsactiviteit STAP-budget worden aangevraagd. Vergoedingen van derden, bijvoorbeeld van de werkgever, verminderen het bedrag dat voor subsidie in aanmerking komt. Het STAP-budget wordt bij het UWV aangevraagd door de deelnemer. Het UWV betaalt de factuur direct aan de opleider.

Plannen staatssecretaris van Financiën

De staatssecretaris van Financiën heeft in een brief aan de Tweede Kamer zijn plannen voor deze kabinetsperiode geschetst. De brief bevat ook een planning van fiscale wetsvoorstellen. Daaraan ontlenen wij het volgende.

In het Belastingplan 2023 worden regelingen opgenomen als het afbouwen van de vrijstelling van bpm voor bestelauto’s van ondernemers, het verbeteren van de bedrijfsopvolgingsregeling en het afschaffen van de middelingsregeling en het verlagen van de zelfstandigenaftrek. Het Belastingplan 2023 zal verder veranderingen omvatten voor het belasten van verhuurd vastgoed in box 3, een verhoging van het heffingvrije vermogen in box 3, de afschaffing van de schenkingsvrijstelling voor de eigen woning en een verhoging van het algemene tarief van de overdrachtsbelasting van 8 naar 9%.

De huidige inkomensafhankelijke combinatiekorting zal worden uitgefaseerd. Dat zal worden opgenomen in het Belastingplan 2023 of 2024 of in de Fiscale verzamelwet 2024. Een verhoging van de onbelaste reiskostenvergoeding is te verwachten in het Belastingplan 2024 of de Fiscale verzamelwet 2024.

De aangekondigde verhoging van het maximumbedrag in het wetsvoorstel excessief lenen van de eigen bv van € 500.000 naar € 700.000 wordt verwerkt in een nota van wijziging op het reeds ingediende wetsvoorstel.
De omvorming van het stelsel van belastingheffing in box 3 naar een heffing op basis van het werkelijk behaalde rendement zal in een afzonderlijk wetsvoorstel worden gegoten.

Geen wettelijke verplichting gebruik eHerkenning

Rechtspersonen, die zonder de hulp van een intermediair of zonder gebruik van commerciële software aangifte vennootschapsbelasting of loonheffing willen doen, hebben daartoe sinds 1 januari 2020 eHerkenning nodig. Tot die tijd kon met behulp van een inlognaam en een wachtwoord aangifte worden gedaan door ondernemers.

De rechtbank Gelderland heeft een naheffingsaanslag loonheffing vernietigd, die was opgelegd aan een bv, die geen eHerkenning had aangeschaft. De rechtbank stelde vast, dat de bv wel de wil had om aangifte loonheffing te doen, maar door het ontbreken van eHerkenning de mogelijkheid niet had om dat te doen. Volgens de rechtbank ontbreekt een wettelijke basis voor het verplichte gebruik van eHerkenning. De daarvoor bedoelde Wet digitale overheid was nog niet in werking getreden en de Regeling van de staatssecretaris van Financiën waarin het gebruik van eHerkenning is voorgeschreven is geen wet.

De rechtbank is van oordeel dat de mogelijkheid om te voldoen aan de wettelijke verplichting tot het doen van aangifte kosteloos dient te zijn. eHerkenning moet worden aangeschaft bij commerciële partijen. Een wettelijke basis voor deze betalingsverplichting ontbreekt. De rechtbank vindt niet van belang dat er een tijdelijke vergoedingsregeling voor de kosten van eHerkenning is.

Wijziging beleid ontslaguitkeringen in internationaal verband

De OESO heeft een model voor een verdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing opgesteld met een artikelsgewijs commentaar. Het OESO-commentaar over de belastingheffing van ontslagvergoedingen in grensoverschrijdende situaties is in 2014 gewijzigd. De staatssecretaris van Financiën heeft aan dit gewijzigde commentaar in 2015 een beleidsbesluit gewijd. Dat beleid is nu gedeeltelijk herzien.

In het OESO-commentaar wordt opgemerkt dat toerekening van een ontslagvergoeding in algemene zin kan plaatsvinden op basis van de laatste twaalf maanden van uitoefening van de dienstbetrekking. Dat was het Nederlandse beleid. Meerdere verdragspartners geven een andere uitleg aan het OESO-commentaar. Volgens deze uitleg wordt de ontslaguitkering toegerekend overeenkomstig de diensttijd waarop de hoogte van de ontslagvergoeding is gebaseerd. Doorgaans is dit de volledige diensttijd bij de werkgever die de ontslaguitkering betaalt. Als het verloop van de dienstbetrekking niet kan worden achterhaald en de juiste toerekening ook niet op een andere wijze in redelijkheid kan worden benaderd, wordt teruggevallen op de laatste twaalf maanden van de dienstbetrekking. De staatssecretaris heeft zijn beleid daaraan aangepast. Deze uitleg kan worden toegepast bij ontslagvergoedingen die zijn genoten met ingang van 5 februari 2022.

Voor de toerekening van een ontslagvergoeding is niet van belang of de beloning al dan niet ten laste gekomen is van een werkgever in de werkstaat.

Massaal bezwaar box 3 gegrond verklaard

Nadat de Hoge Raad op 24 december 2021 de belastingheffing in box 3 op stelselniveau in strijd met het recht op het ongestoord genot van bezit heeft verklaard, heeft de Belastingdienst nu uitspraak gedaan in de massaalbezwaarprocedures. De onder deze procedures vallende bezwaren over de jaren 2017 tot en met 2020 zijn gegrond verklaard. De Hoge Raad heeft in zijn arrest aan de belanghebbende rechtsherstel geboden door het werkelijk behaalde rendement te belasten. Wat de gevolgen zijn van de uitspraak op de massale bezwaren is nog niet duidelijk. Wel duidelijk is dat het huidige systeem niet in stand kan blijven.

Middelingsberekening

Wie wisselende inkomsten in box 1 heeft, kan door het indienen van een middelingsverzoek een teruggaaf van inkomstenbelasting krijgen. De inkomens in box 1 over drie aaneensluitende kalenderjaren worden dan gemiddeld, waarna de belasting per jaar wordt herrekend over het gemiddelde inkomen. Het verschil tussen de geheven en de herrekende inkomstenbelasting wordt teruggegeven voor zover dat verschil de drempel van € 545 overschrijdt. Bij de berekening van de middelingsteruggaaf wordt geen rekening gehouden met de extra belasting die is verschuldigd omdat bepaalde aftrekposten niet tegen het hoogste tarief maar tegen een verlaagd tarief in aftrek komen. Dat staat met zoveel woorden in de tekst van de Wet IB 2001 en is bevestigd in een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant.

Over het jaar 2019 was van de belanghebbende een bedrag van € 75 geheven in verband met de tariefaanpassing voor de aftrek van het negatieve inkomen uit eigen woning. Bij de middelingsteruggaaf heeft de inspecteur dat bedrag buiten beschouwing gelaten. Bij de middelingsbeschikking was een berekening gevoegd waaruit volgt op welke wijze de teruggaaf is vastgesteld. Bij de behandeling van het ingediende bezwaar tegen de middelingsbeschikking heeft de inspecteur nogmaals uiteengezet hoe de teruggaaf is berekend. De belanghebbende ging desondanks in beroep tegen de uitspraak op bezwaar. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Rechtbank past arrest Hoge Raad over box 3 toe

Onlangs heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het sinds 2017 geldende forfaitaire stelsel van belastingheffing in box 3 in strijd is met het recht op het ongestoord genot van eigendom en met het discriminatieverbod. Onder verwijzing naar dit arrest heeft de rechtbank Noord Holland het beroep van de belanghebbende tegen de aan hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting 2017 gegrond verklaard. De rendementsgrondslag van € 872.796 bestond voor een bedrag van € 832.870 uit bank- en spaartegoeden, voor € 5.961 uit aandelen en obligaties en voor € 58.965 uit vorderingen. Het voordeel uit sparen en beleggen bedroeg € 38.853. De belasting in box 3 kwam uit op € 11.655. Het werkelijk behaalde rendement in 2017 bedroeg € 9.516.

De rechtbank heeft het voordeel uit sparen en beleggen van eiser voor het jaar 2017 vastgesteld op het werkelijk behaalde rendement van € 9.516.