Einde ingezetenschap voor AOW-verzekering

Voor de AOW zijn ingezetenen van Nederland en niet-ingezetenen, die binnen Nederland in dienstbetrekking werkzaam zijn, verzekerd. Oorspronkelijk gold de verzekering vanaf de leeftijd van 15 jaar tot de leeftijd van 65 jaar. Door de verhoging van de AOW-leeftijd is ook de leeftijd waarop de verzekering begint verhoogd.

Een ingezetene van Nederland is een persoon die in Nederland woont. Waar iemand woont wordt naar de omstandigheden beoordeeld. Om te bepalen waar iemand woont, moet volgens jurisprudentie van de Hoge Raad rekening worden gehouden met alle daarvoor in aanmerking komende omstandigheden. Deze omstandigheden moeten van dien aard zijn dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland.

De Centrale Raad van Beroep heeft onlangs geoordeeld dat het vertrek van een ingezetene naar de VS in augustus 1985 in verband met een opleiding niet direct als definitief kan worden aangemerkt. De duur van de opleiding stond niet vast. In die periode werd de woning in Nederland tijdelijk verhuurd, rekening houdend met een mogelijke terugkomst. Na haar afstuderen in 1988 heeft de betrokkene ervoor gekozen niet terug te keren naar Nederland en een vervolgstudie in de VS te volgen. De betrokkene heeft daarna wel een band met Nederland behouden, maar niet van dien aard dat deze kan worden aangemerkt als een duurzame band van persoonlijke aard. De Centrale Raad van Beroep was van oordeel dat de Sociale Verzekeringsbank de betrokkene ten onrechte niet verzekerd heeft geacht van 18 augustus 1985 tot 14 februari 1988. De SVB moet een nieuwe beslissing op bezwaar nemen met inachtneming van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep.

Opzegging tijdens proeftijd ingetrokken

Het opnemen van een proeftijdbeding in een arbeidsovereenkomst is toegestaan als de overeenkomst langer duurt dan zes maanden. De proeftijd mag maximaal één maand bedragen als de arbeidsovereenkomst korter duurt dan twee jaar. Een proeftijd is alleen rechtsgeldig als deze schriftelijk is overeengekomen. Een proeftijd kan zelfs na het ingaan van de arbeidsovereenkomst overeengekomen worden. De periode wordt dan verkort met de tijd dat de arbeidsovereenkomst heeft geduurd.

Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met een duur van zeven maanden omvatte een proeftijdbeding. De eerste maand van de overeenkomst gold als proeftijd. De arbeidsovereenkomst was ingegaan op 1 mei 2019. Op 29 mei 2019 ontving de werknemer een schriftelijke arbeidsovereenkomst. Op 30 mei 2019 deelde de werkgever de werknemer schriftelijk mee dat de arbeidsovereenkomst met inachtneming van het overeengekomen proeftijdbeding per direct werd beëindigd. De werknemer bestreed de geldigheid van het proeftijdbeding in een procedure bij de kantonrechter. Opmerkelijk was dat de werknemer na de opzegging nog heeft gewerkt voor de werkgever op 30 mei en 2 juni. Voor 3 juni was de werknemer ingeroosterd voor werk, maar heeft hij zich ziekgemeld. De ziekmelding is door de werkgever geaccepteerd.

De kantonrechter oordeelde dat het proeftijdbeding rechtsgeldig was. Dat oordeel was gebaseerd op de ondertekening door de werknemer van de pagina met de essentialia van de arbeidsovereenkomst. De werkgever heeft de arbeidsovereenkomst binnen het geldende proeftijdbeding beëindigd. Omdat de werknemer daarna nog heeft gewerkt, ging de kantonrechter ervan uit dat de werkgever het tijdens de proeftijd gegeven ontslag heeft ingetrokken. De kantonrechter heeft de gevraagde vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst toegewezen. De werkgever moest het salaris van de werknemer over de resterende periode van de arbeidsovereenkomst betalen. De salarisbedragen zijn door de kantonrechter verhoogd met de wettelijke verhoging wegens te late betaling en met de wettelijke rente.

Gebruikelijkloonregeling niet van toepassing door omvang werkzaamheden

Een werknemer met een aanmerkelijk belang in de vennootschap waarvoor hij werkt, moet voor zijn werkzaamheden ten minste een gebruikelijk loon ontvangen. Dat is het hoogste van de volgende bedragen:

  • 75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking;
  • het hoogste loon van de andere werknemers van de vennootschap;
  • € 46.000.

De gebruikelijkloonregeling is niet van toepassing als de werkzaamheden voor de vennootschap beperkt van omvang zijn en het loon daarvoor niet hoger zou zijn dan € 5.000.

De Belastingdienst legde een aanslag inkomstenbelasting op aan de dga van een bv voor een gebruikelijk loon van € 15.000. De dga bestreed de aanslag. Omdat de dga geen aangifte had gedaan, werd de bewijslast omgekeerd en verzwaard. De rechtbank merkte daarbij op dat ter zake van niet of onvoldoende gemotiveerd betwiste feiten geen bewijs geleverd hoeft te worden. Volgens de rechtbank is de dga in de verzwaarde bewijslast geslaagd. Voor zover de dga al werkzaamheden heeft verricht voor de bv waren deze zo beperkt van omvang dat het loon daarvoor niet meer dan € 5.000 zou hebben bedragen. De bv werd feitelijk bestuurd door de vader van de dga, die zelfstandig bevoegd bestuurder van de bv was. De dga was zelf student en verbleef voor de studie in het buitenland. De bv exploiteerde enkele onroerende zaken. De huurders correspondeerden rechtstreeks met werknemers van het vastgoedconcern van de vader van de dga. In het dossier ontbraken concrete aanknopingspunten dat de dga meer werkzaamheden zou hebben verricht dan enkele formele bestuurshandelingen. De rechtbank heeft de aanslag inkomstenbelasting verminderd tot nihil.

Subsidieregeling SLIM op 2 maart open

De subsidieregeling SLIM (stimuleringsregeling leren en ontwikkelen in mkb-ondernemingen) wordt op 2 maart opengesteld. Vanaf die datum tot 31 maart is €15 miljoen beschikbaar voor ondernemers in het mkb voor zaken als het oprichten van een bedrijfsschool, loopbaanadviezen voor personeel of het volgen van een (deel van een) mbo-opleiding. In september volgt een tweede openstelling. Het maximale subsidiebedrag per aanvraag is € 25.000. De regeling wordt uitgevoerd door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Kamervragen effectiviteit lage-inkomensvoordeel

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft Kamervragen over de effectiviteit van het lage-inkomensvoordeel (LIV) beantwoord. Het LIV is een tegemoetkoming voor werkgevers die werknemers in dienst hebben met een loonniveau van 100 tot 125% van het wettelijk minimumloon. Uit onderzoek is gebleken dat het aantal werkenden op dit loonniveau na de invoering van het LIV licht is gestegen. Het gaat om tussen de 3.000 en 23.000 extra werkende personen. In de jaren 2018 en 2019 is ongeveer € 1 miljard uitbetaald aan het LIV. Hoewel de regeling van het LIV niet alleen bedoeld is om extra mensen aan het werk te krijgen, maar ook om banen te behouden, kan een berekening worden gemaakt van de gemiddelde uitgave per extra werkende. Die komt uit op € 76.000. De minister is in gesprek met werkgevers over een effectievere invulling van de instrumenten uit de Wet tegemoetkoming loondomein, waaronder het LIV. In het voorjaar van 2020 zal de minister de Kamer over de resultaten van deze gesprekken informeren.

Het jeugd-LIV is een tegemoetkoming voor de verhoging van het wettelijk minimumloon voor 18- tot en met 22-jarigen. Doel van deze regeling is het beperken van mogelijke negatieve gevolgen voor de werkgelegenheid van de verhoging van het minimumjeugdloon. Het jeugd-LIV kost ongeveer € 125 miljoen per jaar. De verhoging van het minimumjeugdloon heeft volgens onderzoek nauwelijks invloed gehad op de arbeidsparticipatie van jongeren. Het jeugd-LIV is met ingang van 2020 gehalveerd en wordt in 2024 afgeschaft.

Aan transitievergoeding gelijkwaardige cao-voorziening

Bij ontbinding van een arbeidsovereenkomst op initiatief van de werkgever heeft de werknemer recht op een transitievergoeding. De werkgever hoeft echter geen transitievergoeding te betalen wanneer in de geldende cao een aan de transitievergoeding gelijkwaardige voorziening is getroffen.

In een procedure voor Hof Den Bosch was in geschil of de in de cao opgenomen voorziening bij ontslag gelijkwaardig was aan de transitievergoeding. De ontslagen werkneemster had in aanvulling op het recht WW op grond van de cao aanspraak op een bovenwettelijke uitkering, een aansluitende uitkering en een extra aansluitende uitkering. Het totaal van deze voorzieningen kon oplopen tot 3,5 keer de hoogte van de transitievergoeding. Het hof was van oordeel dat de in de cao opgenomen voorzieningen gelijkwaardig zijn aan de wettelijke transitievergoeding. Het feit dat de werkgever in het kader van een minnelijke regeling aan de werkneemster en haar directe collega’s heeft aangeboden een transitievergoeding te betalen, welke regeling door de collega’s wel en door de werkneemster niet is geaccepteerd, maakt volgens het hof niet dat de voorzieningen uit de cao niet gelijkwaardig aan de wettelijke transitievergoeding zijn.

Uniforme wachttijd in Regeling onwerkbaar weer

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is in een brief aan de Tweede Kamer ingegaan op de invoering van een uniforme wachttijd in de Regeling onwerkbaar weer.

Door de invoering van de Wet arbeidsmarkt in balans (Wab) per 1 januari 2020 is de hoogte van de WW-premie die werkgevers afdragen niet langer afhankelijk van de sector waarin de werkgever actief is. De WW-sectorfondsen, waaruit de eerste zes maanden van de WW werden gefinancierd, zijn vervallen. Dat heeft gevolgen voor WW-uitkeringen wegens onwerkbaar weer. Bij de behandeling van de Wab heeft de Tweede Kamer verzocht om een uniforme wachttijd in te voeren. De minister heeft na overleg met sociale partners besloten om een wachttijd van twee dagen in te voeren. Voor onwerkbaar weer wegens langdurige regen geldt een wachttijd van 19 dagen. Na de wachtdagen geldt een uitzondering op de loondoorbetalingsplicht van de werkgever en kan, met inachtneming van de betreffende cao, een beroep op een WW-uitkering worden gedaan wegens buitengewone natuurlijke omstandigheden.

De wachttijd geldt vanaf 1 januari 2020. Werkgevers dienen dagelijks een melding te doen van het onwerkbare weer bij het UWV. Het UWV controleert aan de hand van KNMI-gegevens of zich inderdaad onwerkbare weersomstandigheden voordoen en zal steekproefsgewijs controleren of werkzaamheden worden verricht. Een concept van de Regeling onwerkbaar weer is bij de brief gevoegd. De eerder aangekondigde Calamiteitenregeling, waarmee de regeling onwerkbaar weer wordt samengevoegd met de werktijdverkortingsregeling, kan niet eerder in werking treden dan in de winter van 2021-2022.

Doorlopend afwisselend privégebruik bestelauto

De bijtelling in de loonbelasting voor het privégebruik van een door de werkgever ter beschikking gestelde auto geldt niet alleen voor een personenauto maar ook voor een bestelauto. De Wet op de loonbelasting gaat uit van de veronderstelling dat, indien aan een werknemer een auto ter beschikking wordt gesteld, deze auto ook voor privédoeleinden ter beschikking staat. De loonbelasting over de bijtelling is voor rekening van de werknemer. De bijtelling kan achterwege blijven als blijkt dat de auto voor niet meer dan 500 kilometer per jaar privé is gebruikt. Het bewijs daarvoor kan geleverd worden met een sluitende rittenregistratie.

Voor bestelauto’s bestaat een bijzondere regeling, waarbij de belasting over het privégebruik in de vorm van een eindheffing van de werkgever wordt geheven. Deze regeling is van toepassing als de bestelauto doorlopend afwisselend gebruikt wordt door twee of meer werknemers, waardoor het lastig is om vast te stellen of en aan wie die bestelauto voor privédoeleinden ter beschikking is gesteld. De verschuldigde belasting bedraagt € 300 per bestelauto per jaar. Het doorlopend afwisselend gebruik door twee of meer werknemers moet samenhangen met de aard van het werk.

Een procedure voor Hof Den Haag betrof de vraag of een aannemersbedrijf de eindheffing voor het doorlopend afwisselend gebruik terecht had toegepast voor de bestelwagens van het bedrijf. De vraag was of het gebruik dermate afwisselend was dat bezwaarlijk kon worden vastgesteld aan wie de bestelauto ter beschikking was gesteld. Welke werknemer een bestelauto ’s avonds mee naar huis nam besloten de werknemers in onderling overleg. Meestal was dat degene die het verst weg woonde van de opdracht die op dat moment werd uitgevoerd. In de praktijk betekende dit dat de auto’s soms één of twee weken niet van gebruiker wisselden en soms elke dag, afhankelijk van de omvang van de klussen.

De inspecteur meende dat sprake was van een door de werkgever vast te stellen volgtijdelijk gebruik gedurende een zekere periode door meerdere werknemers, waarvoor de eindheffing niet geldt. Het hof oordeelde dat niet één werknemer kon worden aangewezen aan wie de auto ter beschikking is gesteld en voor wie door het bijhouden van een rittenadministratie de werkgever zou kunnen bewijzen dat deze niet meer dan 500 kilometer in privé heeft gereden. Omdat niet kon worden bepaald gedurende welk deel van een heffingstijdvak wie de beschikking en de mogelijkheid tot privégebruik had, kon de loonbelasting voor het privégebruik van dezelfde auto niet van de werknemers worden nageheven. Daar kwam bij dat ook andere werknemers dan de vaste berijders gebruik maakten van de bestelauto's.

De inspecteur voerde verder aan dat de eindheffingsregeling niet van toepassing kon zijn omdat de bestelauto’s meer dan 500 kilometer privé konden worden gebruikt vanwege het ontbreken van controle op het privégebruik. Het hof wees de inspecteur erop dat de wetgever die voorwaarde niet stelt voor de toepassing van de eindheffingsregeling.

Landbouwnormen 2019 gepubliceerd

Het Platform Landbouw heeft de ‘Landelijke Landbouwnormen 2019’ gepubliceerd. Deze publicatie bevat de normbedragen voor 2019 voor de meest gangbare kostenposten en voor bepaalde bedrijfsmiddelen en voorraden voor agrarische bedrijven. Deze normen gelden alleen voor ondernemers en alleen voor agrarische activiteiten in Nederland. Ondernemers moeten de normen gebruiken om de jaarwinst van hun bedrijf te bepalen en bij de verwerking daarvan in de aangiften inkomstenbelasting en/of vennootschapsbelasting. Alle bedragen in de Landbouwnormen worden vermeld exclusief omzetbelasting.

Voor de biologische land- en tuinbouw zijn er geen aparte normen, omdat deze sector te divers is om er normen voor te ontwikkelen. Afwijken van de landbouwnormen is alleen in uitzonderlijke gevallen toegestaan. Afwijkingen moeten in de aangifte inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting worden vermeld, met opgave van redenen voor de afwijking. De normbedragen zijn gebaseerd op kostprijsberekeningen. Bij eigen verbruik en privégebruik is geen sprake van normen, maar van richtbedragen. Van de richtbedragen mag worden afgeweken mits aannemelijk gemaakt kan worden waarom deze niet van toepassing zijn.

Het Platform Landbouw is een samenwerkingsverband van de Belastingdienst en LTO Nederland.

Gebruikelijk loon 2020

De gebruikelijkloonregeling geldt voor werknemers die een aanmerkelijk belang hebben in de vennootschap waarvoor zij werken. In de regel gaat het om de dga en zijn partner. Het loon van een dga moet ten minste gelijk zijn aan het hoogste van de volgende bedragen:
1. 75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking;
2. het hoogste loon van de overige werknemers van de bv;
3. € 46.000 (2019: € 45.000).

De bv heeft de mogelijkheid om een lager loon aannemelijk te maken dan het op grond van de hoofdregel vastgestelde bedrag. Zolang het loon daardoor niet lager wordt dan € 46.000 mag rekening worden gehouden met een afwijking ten opzichte van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking van 25%.

Voor dga's van een innovatieve startup geldt een minder streng regime. Voor hen geldt het minimumloon als gebruikelijk loon of het lagere loon uit een vergelijkbare dienstbetrekking. Er is sprake van een innovatieve startup als:
– de bv beschikt over een S&O verklaring, die voor het gehele of een gedeelte van het jaar geldig is; en
– de bv recht heeft op het verhoogde S&O-starterspercentage.